“Zoals dat kind…Jezus”
Alles is eenvoud en gewoonweg mensenleven, het begon met een jong meisje in Nazareth. God, “drie maal Heilig”, met soms een schrikwekkende macht op de geschiedenis van Israël en het apostolische leven van zijn Kerk, heeft bescheiden de medewerking van dit meisje van Israël willen vragen. Zijn gezant, de engel Gabriel, onderneemt een gesprek, dat de loop van de menselijke geschiedenis zal veranderen, zegt H. Luc, de evangelist. God eerbiedigt de waardigheid van deze vrouw. Hij is het, die haar een overeenkomst vraagt om “de wereld” in te gaan, zijn plaats thuis te nemen (Jn 1,11), onder ons te wonen, wij, zijn schepsels (Jn 1,14).
Wij worden aan die boodschap gewend (Lc 1,26-38). Wij bemerken niet altijd “het ondenkbaar”en uitdagende karakter voor ons geloof en ons gedrag. Onze Joodse en Moslims broeders herhalen ons vaak: hoe kan men geloven dat het Absolute aldus werkelijk relatief, de eeuwige in de tijd, God in het persoonlijke lichaam van een menselijk schepsel kan ingaan? En nochtans, dit is de diepste betekenis van onze wereld en van elk bestaan, die ons aldus wordt geopenbaard. Het “Woord“ is de tweede persoon van de Drievuldigheid door de Vader en de Geest in Maria geschapen en vanaf zijn geboorte en voor altijd een beslissende sleutel om onze eigen oorsprong en ons leven te begrijpen. Het feest van Kerstmis spreekt ons hart aan, maar ook ons verstand: hoe sterk ons bestaan altijd een afstammingsgeheim blijft. Bij de zwangere Maria of de Krib moet men niet de volgende vraag stellen: zijn wij niet allen kinderen volgens het voorbeeld van het kind van Maria? “Door God aan de mens te openbaren” zegt de Concilie (Gaudium en spes n°22), “heeft het mens geworden Woord eveneens de mens aan zich zelf geopenbaard”.
Maar “het geschenk” van de Vader, die aan de mensen wordt aangeboden door de toestemming van Maria, is op de eerste plaats zwijgend en inwendig. Het kind, ontvangen in zwangerschap, betekent het begin van het leven in het geduld van een menselijke groei. Wij weten weinig over de zwangerschap van Maria, maar wij weten dat onze God heeft willen groeien als alle kinderen van de wereld. Het logische van de liefde van God is aan de mensen geleverd te worden, in en door het lichaam van de mens. “Is de Heer niet voor het lichaam? En het lichaam voor de Heer!”, zegt ons de Apostel Paulus (1 Co 6,13)! Om de mensheid te redden, laat God de mensheid in hem spreken zodat hij een mens wordt zoals wij, gelijkwaardig aan alle mensen, behalve de zonde.
Deze liefde van God in de kwetsbaarheid en de stilte van het lichaam van zijn Zoon erkennen, leert ons ontdekken wie wij zijn, en eveneens de waardigheid van elk menselijk wezen vanaf de eerste momenten van zijn ontstaan.
Indien de recente Instructie “Dignitas personae” het embryonale lichaam en zijn onvoorwaardelijk verder leven bevestigt, is het niet alleen ter herinnering van de Incarnatie, maar wegens de trouw aan de waarheid van deze goddelijke keuze. Het licht van Kerstmis maakt de twijfels over ons zoeken duidelijker, betreffende de bekoringen voor eugenese in onze cultuur, het lijden wegens onze zichtbare steriliteit. “In het licht van de gegevens van het geloof, wordt de eerbied voor het menselijke wezen door ons denken nog meer geaccentueerd en versterkt. Daarom is er geen tegenstelling tussen de bewering van de waardigheid van het schepsel en zijn gekroond karakter” (“Dignitas personae” n°7). De mens heeft een onaantastbare waarde. De menselijke persoon is waardig op zichzelf bemind te worden: hij is niet de slaaf van onze verlangens of de eenvoudige steun van onze ouderlijke of therapeutische projecten.
Ieder kind is een sacrament van de kwetsbaarheid van God. Een kind verwachten, zelfs met de tragische trekken van een bepaald bestaan, betekent dat men van het leven houdt en probeert dit een waardige richting te geven in de zin van de personen die wij zijn. Wie van het leven houdt, zoekt het voort te planten door de wezens ervan te eerbiedigen en deze die bij deze beslissing betrokken zijn. In alle tijdperken heeft de Kerk geprobeerd van dit “brede en diepe jawoord te zeggen en te geven“ aan het leven; de Kerk kent de oorsprong van het leven: elk leven behoort aan God. “Dat ik recht sta of zit, dat ik lig of loop, Mijn Heer, Gij weet het” (PS 139). Hoe geloven dat de God oneindig groot kan scheppen zonder “zorg te nemen” van het oneindig klein? “Ik was slechts een schets en Uw ogen hebben mij gezien” (PS 139,16). Wat Hij voor zijn Zoon Jezus op aarde gewild heeft, dat wil Hij ook voor elk menselijk wezen: een trouw erkennen van zijn eerwaardigheid.
Laat ons een blik werpen op deze geboorte in Bethléem, zo lang geleden; het is zeker dat wij, zoals “de herders” en “de 3 wijzen”, niet vrezen de “Prins van de Vrede” die zij zo weinig kennen, op te zoeken. De stilte van de Krib is niet leeg! Hij is vol van een aanwezigheid die de personen verenigt, die naar de zolang verwachte Messias kijken. Enkel de liefde heeft in dit pasgeboren kind een voorgevoel over de oneindigheid van zijn identiteit. Enkel de beschouwende betekenis slaagt erin de inzet van deze gebeurtenis “te onderscheiden”. De eenvoud van deze geboorte sluiert met eerbaarheid de originaliteit van de geboorte van het Kind-God. Alle menselijke eenvoud is aanwezig in dit “beeld”, en vordert van onze kant een toename van verplichting om de oneindigheid van de persoon te ontdekken die voor ons of met ons is.
De eerwaardigheid van de mens is niet vooral een idee, een concept, een mensenrecht: zij is een lichamelijke waarheid die, met bescheidenheid, ons de schoonheid van de mens geschapen en gered door God, in directe en geheime verbinding met de schepper van alles. De Kerk houdt van “het leven” en eerst en vooral, verdedigt “het leven” tegen de droombeelden en de “afwijkingen van de hedendaagse cultuur”. De Kerk, wanneer zij het kind beschouwt dat haar wordt toevertrouwd, wordt bewust van haar moedertaak ten opzichte van alle kinderen van de wereld: Zij zit midden in de moeder of in de vloeibare stikstof. Het embryonale kind wordt ons beter bekend door talrijke wetenschappelijke onderzoeken om het te behouden, om het te genezen, om het te eerbiedigen. De debatten getuigen erover: het is een niet te ontwijken ethische kruising voor onze mensheid. Want ieder kind “geldt” voor zichzelf: het is een gift zonder maatschappelijke maatregel. Welke ook de manier van conceptie weze, het is persoonlijk achtenswaardig door middel van het lichaam dat het kind is. Het embryonale lichaam dat wij bestuderen of op verschillende manieren kennen verbergt een geheim: iemand die kan zien en lief hebben. Het wordt vanaf het begin “bewoond”.Het is in verband met oneindigheid vanaf zijn oorsprong. Het is het beeld en de “gelijkenis” met dit kind van Bethléem.
A.Mattheeuws, Professor van morele Theologie en Bio-ethiek - Instituut van Theologische Studies (Brussel)